Het gebeurt me nu al een paar weken: ik zit achter mijn computer en ineens doet dat hoofd van mij pijn. Het licht van de sneeuw; ook heftig voor mijn oogjes. De techniek doen tijdens een voorstelling, waardoor je een uur lang met je hoofd boven tientallen knopjes hangt; de hel. Als ik na de premiere weer met een zeurend hoofd zit, vind ik het wel welletjes. Tijd om naar de opticien te gaan.
Daar zit ik dan, met m’n kin op een of ander plastic ding. Met mijn ogen voor twee van die soort microscopen. De ogen-test-mevrouw zegt me dat het plaatje dat ik nu zie even scherp en onscherp gaat worden. Ik verwacht dat ik nog iets moet doen of zeggen, maar nee. Binnen twintig seconden komt er een bonnetje uit het apparaat rollen waar precies op staat hoe die oogjes van mij werken. Een wonder vind ik dat. Wat op de bon staat vind ik maar abracadabra: iets met een cilinder, iets met een plusje. De mevrouw probeert de boel nog voor me te vertalen, maar niks werkt: de taal van ogen-land spreek ik duidelijk nog niet. Of ik een uitgebreid testje wil. Ja hoor! Na een halfuur weten zij van Specsevers het zeker: die Eef, die mag wel een leesbril.
En zo loop ik de winkel uit, voor mijn gevoel zo’n dertig jaar ouder. Op de fiets terug naar huis bel ik meteen mijn moeder. Die weet me niet echt gerust te stellen: ‘O ja, plus één? Dat betekent dat het alleen maar erger wordt. Plus komt nooit meer goed’. En bedankt mam. Een vriend die ik erover spreek, weet me vooral mede te delen dat hij alle meisjes met een bril op Tinder altijd naar links swiped (voor mensen die met trots kunnen zeggen niks van die vleeskeuring af te weten: dat is geen goed teken). Mijn stiefmoeder probeert me gerust te stellen: ‘Toen ik een bril moest vond ik dat hartstikke leuk! Ik was toen ook nog maar 28 denk ik’. Leuk hoor, ik ben alleen wel tien jaar jonger dan dat. Een decennium is dat. En zij had min, ik heb plus. En dat van mij wordt dus alleen maar erger. Potverdorie wat heb ik het zwaar.
Daar sta ik dan, in de Flying Tiger. Zo’n lekkere goedkope hipster-winkel waar ze voor €4 leesbrilletjes verkopen. Mijn moeder en ik zijn het er namelijk over eens dat ik eerst maar eens moet kijken of het wat is, daarna gaan we centjes uitgeven aan zo’n mooi duur geval. Ik kijk om me heen, of ik geen bekende zie. Dan ga ik los: ik zet de ene fel-oranje bril na de andere op, maar allemaal laten ze me eruitzien als een kruising tussen Pipo de Clown en Youp van ’t Hek. Uiteindelijk neem ik genoegen met een zwart-grijs exemplaar. Ik lijk een Minecraft spelend jongetje. Maar ach, alles beter dan een roze panterprint op je kop.
En zo zit ik dan de helft van de tijd met dat ding op m’n hoofd. Mijn stiefmoeder noemt me de hele dag wijsneusje en mijn zusje van vier vindt de zwarte kleur vooral heel lelijk. Ik denk aan mijn opa, die ik zo’n tien jaar geleden vertelde dat mijn vader op 45-jarige leeftijd een leesbril moest. Hij zuchtte: ‘Als je een bril nodig hebt bij het lezen, dan word je wel écht een oude lul’. Nou opa, bedankt. Mijn vader leert me hoe ik met Dreft de glazen van vlekjes kan ontdoen. Hoe fijn is dat: ik word oud én wijs.